Bij de onderhandelingen die het Tractaat van Antwerpen voorafgingen kwamen de Hollandse Staten en de Rijkspost op 19 januari 1761 overeen dat Achel het nieuwe verwisselpunt zou zijn van de brieven voor beide organisaties. De rol van Hamont als verwisselplaats leek uitgespeeld. De Rijkspost zou in Achel alle brieven afgeven van Eindhoven, Tilburg, Oirschot, Oosterwijk en Helmond en o.a. de pakketten voor Eindhoven, Drunen, Gorinchem, Dordrecht, Rotterdam, Delft, ’s Gravenhage en Amsterdam. Indien de Hollandse postiljon niet tijdig in Achel zou zijn, mocht de postiljon van de Rijkspost op kosten van Holland doorrijden tot Eindhoven. Enkel voor de verzending op de generaliteitssteden Breda en ’s Hertogenbosch weigerde de Rijkspost haar akkoord te geven. Maar ook Eindhoven pruttelde tegen. De commies van de stad weigerde zich aan Holland te verantwoorden omdat hij nog in 1753 een commissieloon had verkregen van de prinses van Oranje, die vrouwe van Eindhoven was .
Een gedeeltelijk akkoord was echter geen akkoord. ’s Hertogenbosch hield het langst het been stijf en de Hamontse bestuurders hebben ongetwijfeld hun ongenoegen geuit over hun miskenning na wel honderd jaar dienst als verwisselplaats. Uiteindelijk kwam er op 23 mei 1762 een akkoord tussen het generale Postofficie van Holland en Westvriesland en het postcomptoir van ’s Hertogenbosch. Het werd een compromisakkoord waarbij zowel Hamont als Achel aan hun trekken kwamen. Vanaf 1 juli 1762 ging een conventie in waarbij afgesproken werd dat de Postofficie de rit van Drunen naar Hamont voor haar kosten zou nemen en voor een vervanging zou zorgen voor de verzending van de brieven vanaf Hamont naar Maastricht, Aken en Luik. Den Bosch betaalde elk jaar 600 gulden aan de hoofcommies van het Hollands verwisselkantoor in Alphen en engageerde zich om de brieven niet anders te verzenden dan afgesproken.
Zowel Hamont als Achel ontvingen en verzonden vanaf nu brieven. Achel was vooral afgestemd op de Keizerlijke post in de richting van Duitsland via Maaseik. Hamont was meer afgestemd op Luik.
Volgens de archieven van Thurn en Taxis waren in 1788 Tongeren, Bree, Hasselt en Hamont belast met de prinsbisschoppelijke brievenpost. Achel en Stokkem waren in dienst van de keizerlijke brievenpost en was er een posthouderij in Rekem en Bocholt, laatstgenoemde in functie van de bisschop van Münster. Dreigende oorlogen als voorloper van de Franse Revolutie maakten het postvervoer kwetsbaar en dikwijls onmogelijk.
Nog enkele feiten en veranderingen tijdens de Franse overheersing:
In 1795 werden op Eindhoven de brieven gezonden naar 64 omliggende plaatsen waaronder de Zeven zaligheden, Arendonk, Asten, Bladel, Deurne, Gemert, Hamont, Helmond, Nunen, Tongeren, Valkenswaard, Venray en Weert . Intussen waren de Franse legers baas in onze contreien en in een instructie voor de commissarissen der Bataafse posterijen vonden we Hamont terug. Bij besluit van het staatsbewind van 23 november 1802 vonden we onder artikel 4 dat het bestuur der Bataafse Posterijen verdeeld was in zeven departementen. Onder het vierde departement stonden de volgende comptoiren vermeld: Dordrecht, Gorinchem, Woudrichem, Heusden, Bommel, den Bosch, Drunen, Tilburg, Eindhoven, Hamont, Breda, Geertruidenberg, Zevenbergen en Moerdijk . Volgens het staatsbesluit van 1 mei 1806 aangaande de buitenlandse ritten ging de post driemaal per week van Eindhoven naar Maaseik over Zesgehuchten en de Heezerhut.

Mr.Dr. J.C. OVERVOORDE: Geschiedenis
van het postwezen in Nederland voor 1795
met de voornaamste verbindingen met
het buitenland. Leiden 1902
1762 23 mei Resoluties van de heeren staten
van Holland en Westvriesland. Een verslag
van de omzetting van sociëteitsrit naar
de Postofficie van Holland en Westvriesland
staat beschreven op de pagina’s 796-799
T&T Regensburg, Postakte 1154
Mr.Dr. J.C. OVERVOORDE: Geschiedenis
van het postwezen in Nederland voor 1795
met de voornaamste verbindingen met
het buitenland. Leiden 1902, pagina 451
E.A.B.J. TEN BRINK: Geschiedenis van
het Nederlandse postwezen 1795-1810,
p.368-369
E.A.B.J. TEN BRINK: Geschiedenis van
het Nederlandse postwezen 1795-1810,
p.383-387